Als je minder goed kunt nemen – deel II

De man van vorige keer is terug. Hoewel hij het eng vindt en eigenlijk niet geleerd heeft om over zichzelf te praten.

Het gesprek komt langzaam op gang. Krijg je hier ook energie van? vraag ik hem. Hij knikt. Ja, hij vindt het fijn om zo te praten. Af en toe stokt het en dan help ik hem weer op weg.

Ik vraag hem wat hij wil in zijn leven. Daar wordt hij verlegen van. Hij wil graag iemand vinden om van te houden. Een vrouw die hij liefde kan geven. Hij bloost ervan.

En die jou liefde kan geven? vraag ik. Dat hoeft niet per se, zegt hij. Hij is gewend om te geven en niet om te nemen. Als ze nu jou ook liefde wil geven? vraag ik.

Hij schuift ongemakkelijk heen en weer. Hij heeft niet geleerd dat hij ook tijd en ruimte mag nemen. Hij zorgde voor zijn ouders, zij niet voor hem. Hoe doe je dat dan, vraagt hij, liefde nemen? Genieten van aanraken, voelen dat iemand graag iets voor jou wil doen, dit is een zeer lastig gebied voor hem.

Heb je ooit liefde binnengelaten? vraag ik hem. Hij schudt zijn hoofd. Nee, dat niet. Het was er gewoon niet.

Ik bied hem een kopje koffie aan. Neem het maar aan, zeg ik. Hij pakt het kopje. Zo neem je, zeg ik. Hij schrikt ervan. Jij kunt ook nemen, ontvangen, krijgen, zeg ik. Je hoeft alleen maar je hand uit te steken soms. We lachen samen.

Het wordt nog wel oefenen voor hem. Kunnen nemen betekent dat je er bent, dat je bestaat, dat je jezelf serieus neemt. Geven en nemen in balans.