Niet geweten en altijd geweten

De broers hebben weer een afspraak gemaakt. Ze komen binnen en er is veel onrust. Onrust die zij meebrengen. Wij zijn geen volle broers, flapt de jongste er meteen uit. We hebben wat ontdekt. Hij, en hij wijst op zijn oudere broer, is van onze vader en ik ben van iemand anders! Mijn vader is niet mijn vader.

Ze zijn nog verbouwereerd en er ligt een zware lading op tafel. Vertel, zeg ik. Ze zijn bij hun oude vader geweest en ze spraken openlijk met hem over dat zij als broers niet zoveel voelen bij elkaar. De vader heeft zich geopend en verteld dat hij en zijn vrouw een tijd lang een erg moeizame verhouding met elkaar hadden in het huwelijk. Dat zijn vrouw, hun moeder haar heil zocht bij een ander en dat hij het terecht heeft gevonden dat zij dat deed.

Ik was geen gemakkelijke voor haar, zei hun vader, ik heb het er zelf naar gemaakt. En toen was jullie moeder zwanger. Van mij of van hem? We wisten het niet. Maar ik hield van jullie moeder en ik heb het genomen zoals ik kreeg.

Toen jij geboren werd, zag ik het meteen. Jij bent niet van mij, maar ik heb je tot van mij gemaakt, jij lag in mijn armen en je hoorde bij mij omdat jullie moeder bij mij hoorde. Als broers hebben jullie het niet geweten en altijd geweten.

Het is duidelijk, ze horen bij elkaar en ook weer niet.