Help mij, maar liever niet

Een man komt bij mij op consult. Hij heeft vijftien jaar af en aan een relatie met een vrouw. Een meisje, zegt hij. Ze hebben vroeger als jonge twintigers drie jaar een relatie gehad. Die was mooi, zegt hij. Toen brak hij ermee, omdat het te klef werd. Hij mocht niet zoveel van haar, zij domineerde.

Ze hebben iets gezamenlijks. Allebei hebben ze een overleden zus. Diepe Zielsbinding door het verlies. Door de vroege dood van hun zussen hebben ze binding met elkaar, maar verbinding? Diepe herkenning van pijn, dat dan weer wel.

Na deze relatie kwam een andere, die verbrak hij. Nu heeft hij weer contact met de eerste. Zij wil niet meer, zij kan het niet, zegt zij, ook zij heeft een lange relatie achter de rug. Zij zegt niet verder te willen met hem. Haar gedrag en acties zijn anders. Aantrekken en afstoten. Zij zegt dat zij niet goed voor hem is. En komt wel steeds bij hem terug. Dan redt hij haar weer van haar somberheid.

Zij zegt: Ik moet alleen blijven, ik ben niet geschikt voor relaties. Daardoor raakt hij nog meer overtuigd dat hij haar kan helpen, dat zij niet zo slecht over zichzelf moet denken. De man wordt sterker in zijn geloof: hij is de uitverkorene, hij kan haar helpen. De band die ontstaan is, de sterke band van hulpeloze en helper. Zij neigt naar de dood, hij naar het leven.

Hij is afhankelijk van haar grillen en zijn leven is een chaos, omdat het om haar draait. Alles voor haar. Nu is hij bij mij. Ik ben mezelf kwijt, zegt hij. Help, ik ga dood zo… Waar ben ik Zelf gebleven?