Nooit alleen, wel zelfstandig

Er komen twee zusjes bij mij op consult. Ze willen praten over hun tweeling zijn. Dat vinden ze fijn, tweeling zijn, maar nu komt er een tijd aan dat ze hun studie moeten gaan kiezen. Volgend jaar september gaan ze studeren.

De oudste, vijf minuten ouder, knikt, zij gaat studeren. De jongste vindt het maar wat ingewikkeld. Zij wil eigenlijk graag een tussenjaar hebben en wat reizen en wil dat haar tweelingzusje meegaat, want ze durft niet alleen. Ik ben nog nooit alleen geweest, zegt ze en ze trekt aan de arm van haar tweelingzusje.

Doen jullie wel eens wat los van elkaar? vraag ik. Eigenlijk nooit, ze zijn altijd samen omdat de jongste dat wil. De oudste vertelt dat ze graag met een groepje vrienden op vakantie wilde maar niet gegaan is, omdat ze haar zusje niet alleen wilde laten. De jongste knikt, zo hoort het als je tweeling bent, zegt ze.

De oudste begint te protesteren. Dat vind ik niet, zegt ze. Ik wil ook wel eens alleen op pad. De jongste begint te huilen. Dat kan toch niet, zegt ze. We horen toch bij elkaar?

Het is ingewikkeld als je tweeling bent. Je hoort voor eeuwig bij elkaar en toch ben je ook een zelfstandig persoon. Bén je eigenlijk een zelfstandig persoon? We filosoferen er samen over met z’n drieën. Ook als je uit elkaar bent, ben je toch bij elkaar als tweeling. En de jongste moet wennen. Dat ze ook iemand is als ze ‘alleen’ is en dat ze toch altijd tweeling is.

Een zucht van verlichting. Kan ik je altijd bellen? vraagt de jongste. Ja hoor, knikt de oudste, natuurlijk. En ze slaan de armen om elkaar heen, zoals ze ook in de buik van hun moeder hebben gezeten… eeneiig voor eeuwig.