Overgedragen onbekend verdriet
Een vrouw komt bij mij. Ze heeft onverklaarbaar verdriet. Ze zegt zelf dat ze er niets van snapt, maar het komt bij vlagen en dan moet ze steeds huilen. Waar ze dan aan denkt? Nergens aan, zegt ze. Maar ik heb het wel als ik bij mijn familie ben geweest. Mijn zussen en mijn enige broer.
Ik vraag wat door en ze vertelt dat ze altijd heel hecht is geweest met haar zussen en haar broer. Samen is het fijnst, zegt ze. Zelfs haar eigen gezin kan haar niet het intieme gevoel van samen geven als het gezin waar ze uitkomt. Ook haar moeder leeft nog, ver in de negentig.
Als we daarover praten, begint het huilen. Wat gebeurt er? We missen er eentje, snikt ze opeens. Zelf is ze verbijsterd over deze uitspraak die ze zomaar doet. We missen er eentje.
Het huilen blijft doorgaan en ik moedig haar aan om ook te blijven praten. Dan komt er een onsamenhangend verhaal van een kindje dat niet mocht komen en toch kwam. Dat weggegeven moest worden en niet meer terugkwam.
We stoppen. Ik geef haar de opdracht om toch met haar moeder te praten.
Twee weken later komt ze weer. Mijn arme moeder, zegt ze. Ze heeft op haar zeventiende een kind gekregen dat ze niet mocht houden. Ongehuwd, te jong, het kind is weggegeven aan een tante. Die kon geen kinderen krijgen.
We missen er eentje, maar die leeft nog wel. Ze gaan hem vinden.