Verloren in de ruimte

De vrouw komt binnen en zegt meteen: Ik zit vast. Ik kijk haar aan. Eerst even voorstellen? Ze knikt, maar het zit haar hoog en ze zegt weer: Ik zit vast. Ik kijk haar aan en we lopen door de gang naar mijn kamer.
We gaan zitten. Mijn kinderen zijn het huis uit, zegt ze, mijn man is ervandoor met een jongere vrouw en ik heb alles verloren. Alles wat ik heb opgebouwd: mijn gezin, de zaak van mijn man, mijn sociale contacten die daaromheen zaten. Ze kijkt mij strak aan.
Wat doe je op een dag? vraag ik. Ze wandelt en fietst en helpt de oude buren. Hoe oud ben je? vraag ik. Ze is 61. En nu? Ja, zegt ze, ik ben niet meer nodig. Ik hoef er niet meer te zijn. Mijn ouders zijn overleden, ze waren 92 en 90.
En nu? Wanneer je zo oud zou worden als je ouders zijn geworden, heb je nog dertig jaar, zeg ik. Ze knikt. Maar wat moet ik dan doen in die dertig jaar, zegt ze. We kijken even dertig jaar terug, toen was ze 31. Wat een eind terug is dat. Ja, zo’n eind heb je ook nog voor je, zeg ik. Ze gaat iets rechterop zitten.
Je kunt alle kanten op. En juist dat is zo beangstigend. Waar begin je dan? Eerst kijken we naar de angst. De angst om nergens welkom te zijn, om afgewezen te worden door de ‘nieuwe’ anderen die je gaat ontmoeten als je nieuwe dingen gaat doen. Ze voelt zich achtergelaten en dat blijft zo, als ze zelf niet vooruit gaat bewegen.
Hoe doe je dat?